Trefwoord: vakantie
Trefwoord: vakantie
|
Arbeider: persoon die allerlei vergoedingen opstrijkt gedurende 14 maanden per jaar en hiermee de resterende 5 weken in Spanje gaat liggen.
|
Als bruin zijn de waardemeter is voor een goede vakantie, hebben alle drollen het goed gehad.
|
In een caravan kan je alles doen, maar nooit tegelijk.
|
Het leven is hard, maar nu moet ik weer op vakantie.
Auteur onbekend |
Nagenieten is nog weken in de GB de prijzen omrekenen in peseta's.
Auteur onbekend |
Leg elke week wat opzij voor je vakantie, dan heb je net genoeg om in april het dak te laten repareren als dat gaat lekken.
|
Je voelt je nooit zo aan vakantie toe als de week erna.
|
Eén keer per jaar zitten duizenden van onze landgenoten slecht behuisd, zijn slecht gekleed en slecht gevoed. Ze noemen dat 'vakantie'.
Auteur onbekend |
We zouden eigenlijk altijd vakantie moeten hebben. We zijn ervoor geschapen. Maar waar moet je dan nog naar verlangen?
|
Mijn vrouw en ik geraken het maar niet eens over onze vakantie. Ik wil naar de Bermuda's en zij wil mee.
Auteur onbekend |